De beklaagde heeft bewust wooneenheden verhuurd terwijl deze wooneenheden belangrijke gebreken vertoonden. De vastgestelde gebreken zijn van die aard dat de beklaagde er ontegensprekelijk van op de hoogte was, temeer zij naar eigen zeggen maandelijks het pand bezocht om er de situatie op te volgen. Waar de beklaagde met kennis van deze gebreken de wooneenheden toch verhuurde, heeft zij de haar ten laste gelegde feiten wetens en willens gepleegd. Rechtvaardigingsgronden worden door de beklaagde niet aangevoerd, laat staan aannemelijk gemaakt. Evenmin kan zij zich beroepen op een gebrek aan kennis van de reglementering, die van verhuurders mag verwacht, worden. Van onoverkomelijke rechtsdwaling kan geen sprake zijn.