Hof van Beroep Brussel | 30-04-2013

Referentie:
BM 2267.119
Type rechtbank:
Hof van Beroep
Jurisdictie:
Brussel
Trefwoorden per materie:
Latere verbouwingswerken
Vergunningsplichtige werken
Grondslag
Ruimtelijke Ordening

A - Teneinde beroep te kunnen doen op het vermoeden van vergunning, vermeld onder art. 4.2.14 V.C.R.O, dient bewezen te worden welke constructie nu aanwezig was in de periode van ofwel vóór 22 april 1962 of vóór de eerste inwerkingtreding van het gewestplan waarbinnen zij gelegen is, inzake 1978 en tevens dat de nog aanwezige constructie, waarvoor dit vermoeden wordt ingeroepen, nog dezelfde is als deze aanwezig vóór 1978. - B - Door hun samenstelling en functioneel verband vormen deze verhardingen een vaste inrichting of een constructie horend tot de bouwvergunningsplichtige werken als bedoeld in het vroegere artikel 99. §1.1 van het Decreet van 18 mei 1999.De steenslagverharding voor de parking werd functioneel aangebracht en vormt een vaste vergunningsplichtlge inrichting. Deze constructie vomnt een vaste inrichting in de zin van art. 42 §1.1 van het Stedenbouwdecreet. - C - De bepaling van artikel 6.1.41 §1V.C.R.O.(voordien artikel 149 §1, eerste lid Stedenbouwdecreet 1999) bevat geen onweerlegbaar vermoeden dat, behoudens de mogelijkheid van bouw- of aanpassingswerken. de plaatselijke ordening steeds is geschaad zodra het misdrijf erin bestaat te hebben gehandeld in strijd met niet voor afwijking vatbare bestemmingsvoorschriften (zie Cass. 11 januari 2011 P.10;0814.N/4 www.cass.be). Het bevelen van de herstelmaatregel vereist dat de plaatselijke ordening door het misdrijf geschaad is en dat de maatregel ertoe strekt deze plaatselijke ordening te herstellen.