Hof van Beroep Brussel | 25-02-2013

Referentie:
BM 2059.129
Type rechtbank:
Hof van Beroep
Jurisdictie:
Brussel
Trefwoorden per materie:
Tijdelijke constructie
Bewijslast in hoofde van eigenaar
Ontvankelijkheidsvereiste
Legaliteitscontrole rechter
Ruimtelijke Ordening

A - De vrijstellingsbepaling van art. 71 van het besluit van de Vlaamse regering van 7 juli 2010 m.b.t. tijdelijke werfloodsen kan slechts gelden voor uitvoering van vergunde werken. - B - Het onweerlegbaar en weerlegbaar vermoeden van.art. 4.2.14 §1 VCRO geldt maar in zoverre "door enig rechtens toegelaten bewijsmiddel wordt aangetoond" dat ze gebouwid werden respectievelijk vóór 22 april 1962 en vóór de eerste inwerkingtreding van het gewestplan waarbinnen zij gelegen zijn. Dit in tegenstelling tot hetgeen de beklaagde voorhoudt, meer bepaald dat door het openbaar ministerie dient aangetoond te worden dat deze gebouwen niet dateren van vóór die data. Derhalve diende de beklaagde het bewijs te leveren dat niet alleen deze gebouwen reeds "aanwezig waren vóór die data maar tevens dat deze gebouwen nog in dezelfde vorm en dus identiek aanwezig zijn. - C - Uit de samenlezing met art. 6.1.41, §6 VCRO, namelijk dat de Vlaamse Regering gemachtigd is om naast het positief advies nadere formele voorwaarden vast te leggen waaraan de herstelvordering op straffe van onontvankelijkheid moet voldoen, blijkt duidelijk dat dit positief advies een ontvankelijkheidsvereiste is van de herstelvordering bij de strafrechter. Het positief advies van de Hoge Raad, dat een bestuurshandeling van een orgaan van actief bestuur is, dient inzake als onwettig beschouwd te worden op grond'van artikel 159 GW nu het genomen werd op basis van onjuiste gegevens, rekening houdend met het proces-verbaal van 18 december 2012. De onwettigheid van dit advies brengt mede dat het hof dit advies buiten beschouwing dient te laten zodat de herstelvordering niet ontvankelijk is.