Het hof verwijst naar de hierna volgende objectieve elementen, die in hun samenlezing
leiden tot het besluit dat er ter plaatse wel degelijk sprake was van permanente bewoning:
uit de verklaringen van diverse aangetroffen bewoners blijkt dat meerdere onder hen
er ten tijde van de controle d.d. 25.02.2011 reeds minstens één maand of langer
woonden, en dat zij aldaar zouden blijven wonen zolang zij werk hebben, hetgeen
naar eigen zeggen langer dan 1 jaar kan zijn (zie onder meer de verklaringen van
HUTANU Petru - stuk 19, ZAHARIE Viorel - stuk 13: "het is de bedoeling hier langere
tijd te werken en te wonen", DONCIAN Solomon Alexandro - stuk 11: "We zouden
hier willen blijven. Ik zou hier langer dan een jaar willen blijven. Ik ben tevreden over
de woning", FORGACI Eugen - stuk 7: "Ik woon hier sinds een en een halve maand",
ICTUS loan Ilie - stuk 5: "Het is de bedoeling dat we hier blijven werken en wonen in
deze kamer");
in zijn verklaring d.d. 14.07.2011 bevestigt HEYLENS Wim, zaakvoerder van de
bouwfirma ABW BVBA dat hij het bewuste pand heeft gehuurd voor de huisvesting
van zijn buitenlandse arbeiders, hetgeen eveneens door tweede beklaagde HELSEN
Mireille wordt bevestigd.
De huurovereenkomst tussen derde beklaagde ALPHA ALPHA NV en ABW BVBA d.d.
26.12.2010 (stuk 274) vermeldt als doel van de gebruiker: "gemeubelde kamers •*•
sanitair -f keukens voor werknemers van de huurder", met uitsluiting van extra
diensten door de verhuurder.
Uit de mails van eerste beklaagde DILLEN d.d. 10.01.2011 en 30.05.2011 blijkt dat hij
- en dus niet de gemeente Nijlen op eigen initiatief zoals verkeerdelijk werd
aangenomen door de eerste rechter - de vereiste administratieve formaliteiten
vervulde opdat de bewoners op het adres Wijngaardberg 42 te Nijlen zouden
ingeschreven kunnen worden, aangezien buitenlandse arbeiders in België een
officiële woonplaats dienen te hebben om aldus een tijdelijk verblijfsrecht te
bekomen. Tevens heeft hij om dezelfde reden getracht om het huisnummer
Wijngaardberg 42 op te splitsen in een huisnummer A en B.
De eerste rechter kan niet gevolgd worden in haar redenering dat het in casu zou
gaan om verblijfstoerisme, hetgeen bevestigd wordt door de vaststellingen van de
PAGE Ql-QGQGQ74S3Sfi-0QlG-GG2S-01-Gl-M
Hof van beroep Antwerpen - 2016/CO/192 - p. 11
verbalisanten: er lag overal werkkledij, kleding hing te drogen, in de keuken hadden
de bewoners elk hun eigen ruimte om levensmiddelen op te bergen, zij dienden zelf
hun maaltijden te bereiden, er worden door de verhuurder geen andere diensten
aangeboden zoals beddengoed, onderhoud, maaltijden ...
Er was geen vergunning voor verhuur als toeristisch logies, evenmin was daartoe op
het ogenblik van de controle enige aanvraag gedaan, en uit geen enkel element ter
plaatse kon worden afgeleid dat het pand werd aangeboden op de toeristische
markt.
Het feit dat sommige bewoners na enkele maanden voor korte tijd naar het land van
herkomst zouden teruggekeerd zijn, om vervolgens terug te komen en verder te
werken en in het bewuste pand te wonen, verhindert niet dat er sprake is van de
hoofdfunctie 'wonen' zoals bedoeld in art. 2, §1 van het besluit van de Vlaamse
Regering d.d. 14.04.2000, zoals tevens werd vastgesteld door de Hoge Raad voor het
Handhavingsbeleid in zijn positief advies d.d. 13.07.2012 inzake de herstelvordering
(stuk 377).
Het feit dat tijdens de hercontrole d.d. 16.09.2011 meerdere kamers leeg stonden, het feit
dat de kamers volgens de beklaagden vanaf 01.11.2011 (zijnde na de aangepaste
incriminatieperiode "tussen 1 februari 2011 en 26 februari 2011, ...") rechtstreeks aan de
bewoners werden verhuurd en het feit dat tijdens de controle d.d. 19.02.2014 (zijnde
eveneens na de aangepaste incriminatieperiode) Poolse werknemers werden aangetroffen
in het pand zijn niet van aard om afbreuk te doen aan bovenstaande vaststellingen en zijn
evenmin van aard om het hof anders te doen besluiten.