Rechtbank eerste aanleg Gent | 04-10-2010

Referentie:
WI 4071.005
Type rechtbank:
Rechtbank eerste aanleg
Jurisdictie:
Gent
Trefwoorden per materie:
Wonen

Onder de oude wetgeving stelde het decreet strafbaar wie een niet conforme woning verhuurt en geen conformiteitsattest kan voorleggen. Sinds 9 september 2007 werkt het conformiteitsattest niet meer strafuitsluitend en is elke miskenning van de veiligheids-, gezondheids- en kwaliteitsnormen strafbaar. Nochtans staat onbetwistbaar vast dat de verhuurder het recht heeft het verhuurde goed te betreden om zich van de staat en het onderhoud van het goed te vergewissen (M. DAMBRE, B. HUBEAU en S. STIJNS, Handboek algemeen huurrecht, Brugge, Die Keure, 2006, nr. 848). Alleen misbruik van dit recht maakt een schending van het huurgenot uit. Het decreet van 4 februari 1997 is niet in de eerste plaats een strafwet. De bepalingen van het Kamerdecreet zijn in de eerste plaats administratieve bepalingen, die invulling willen geven aan het grondwettelijk gewaarborgd recht op een behoorlijke huisvesting. De strafbepalingen beogen die administratieve voorschriften kracht bij te zetten. (…) De strafbare inbreken op het Kamerdecreet zijn dus reglementaire of administratief afhankelijke inbreuken. Bij dergelijke inbreuken is niet vereist dat zij weten en willens werden gepleegd. Het moreel bestanddeel van deze inbreuken, de fout van de beklaagde, is onachtzaamheid of onzorgvuldigheid. Om te weten of de beklaagde een strafbare fout beging, moet zijn gedrag dus getoetst worden aan de referentiegedraging van de normaal zorgvuldige en omzichtige persoon, geplaatst in dezelfde externe omstandigheden. Het bewijs van de onzorgvuldigheid blijkt uit de realisatie van de materiële misdrijfbestanddelen (hier de miskenning van de veiligheids-, gezondheids- en kwaliteitsnormen). Dit feitelijk vermoeden komt slechts te vervallen indien de beklaagden aanvaardbaar kunnen maken dat zij hun zorgvuldigheidsplicht nakwamen. De verhuurders hebben niet alleen de plicht om bij de aanvang van de huur een woning of kamer ter beschikking te stellen die beantwoordt aan de normen van de Wooncode of het Kamerdecreet, zij zijn ook verantwoordelijk voor het behoud in die toestand. Artikel 17 Kamerdecreet en artikel 20 Wooncode stellen strafbaar wie niet conforme goederen verhuurt, maar maakt geen onderscheid in functie van de oorsprong van de schade. Bij een toevallige schade zou kunnen aangenomen worden dat de verhuurder daar niet van op de hoogte kon zijn; in het geval van de beklaagden kan niet worden aangenomen dat zijn niet op de hoogte konden zijn, vermits bijna al hun onroerende goederen schade vertonen die door de huurders zou kunnen veroorzaakt zijn. Dit wijst erop dat zij niet wilden weten hoe het met hun eigendommen ging. De beklaagde waren niet alleen nalatig doordat zij nalieten de werken uit te voeren die hen als eigenaars toekomen maar ook omdat zij er niet op toezagen dat de werken werden uitgevoerd waarvoor de huurders aansprakelijk zijn. T. VANDROMME beschouwt het gebrekkig onroerend goed dat verhuurd wordt als voorwerp van het misdrijf en is van oordeel dat het onder toepassing van artikel 42, 1° Sw. valt. De klassieke rechtspraak en rechtsleer nemen evenwel aan dat de verbeurdverklaring van het voorwerk van het misdrijf overeenkomstig artikel 42, 1° Sw. enkel betrekking heeft op roerende goederen. (…) Er zijn gegronde redenen om de klassieke stelling aan te kleven: de verplichte verbeurdverklaring van het onroerend goed (ook al is uitstel overeenkomstig de Probatiewet mogelijk) voor elke inbreuk op de woonkwaliteit is wellicht een disproportionele sanctie. De wetgever heeft dit ingezien: de verbeurdverklaring van het onroerend goed voorwerp van het misdrijf werd voorzien voor het zware misdrijf van huisjesmelkerij (artikel 433decies Sw.) en heeft dit niet voorzien voor inbreuken op het Kamerdecreet of de Wooncode, die een variërende zwaartegraad kunnen vertonen. Laat ons niet vergeten dat een gebrek dat slechts één punt op het technisch verslag meebrengt reeds volstaat voor een strafrechtelijke veroordeling. Overeenkomstig artikel 15, §1, lid 6 Wooncode bepaalt dat ingeval de burgemeester overgaat tot herhuisvesting de kosten van ontruiming, van vervoer of stockering van de goederen van de bewoners, de installatiekosten in de nieuwe woning en een deel van huur of verblijfskosten op de eigenaar kunnen verhaald worden. … De bewezen verklaarde feiten staan in oorzakelijk verband tot de door de burgerlijke partij geleden schade. De beklaagden zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de door de burgerlijke partij geelden schade en zijn er dan ook toe gehouden deze schade te vergoeden. Krachtens artikel 5 Wooncode moet elke woning voldoen aan de in dat artikel vermelde elementaire kwaliteits- en veiligheidsnormen, die door de Vlaamse Regering nader worden bepaald. … Rubriek 19 van het technisch verslag zoals het nog gold op het ogenblik van de hercontrole, voorzag dat een woning niet voldeed aan de normen wanneer er onvoldoende natuurlijke verlichting is in één of meer slaapkamers. Uit de gegevens van het strafdossier blijkt dat het totaal ontbreken van natuurlijke verlichting in slaapkamer 1 een gebrek categorie II is en 3 punten dient te krijgen. Terzake gaat de administratie niet willekeurig te werk. … Het is dus de wet die voorziet dat er natuurlijke verlichting moet zijn in een verhuurde woning. De motieven om herstel te vorderen vinden rechtstreeks hun grondslag in de bezorgdheid van de wetgever om de woonkwaliteit te verzekeren. … Het getuigt dan ook niet van machtsmisbruik of machtsafwending dat de herstelvorderende overheid de beëindiging nastreeft van de met de strafwet strijdige toestand. De geformuleerde herstelvordering is naar het oordeel van de rechtbank nog steeds noodzakelijk om aan de gevolgen van het misdrijf een einde te stellen en legt aan de beklaagden geen kennelijk onredelijke lasten op. De omstandigheid dat inmiddels inspanningen werden geleverd om een gedeelte van de inbreuken weg te werken, alsook het gegeven dat het pand intussen werd verkocht doet geen afbreuk aan voorgaande vaststelling.