Rechtbank eerste aanleg Dendermonde | 03-04-2012

Referentie:
WI 4275.001
Type rechtbank:
Rechtbank eerste aanleg
Jurisdictie:
Dendermonde
Trefwoorden per materie:
Noodtoestand/overmacht
Overschrijving
Wonen

Bij tussenvonnis van 7 februari 2012 van deze kamer, werden de debatten heropend teneinde het Openbaar Ministerie toe te laten bewijs van overschrijving in het hypotheekkantoor van het dagvaardingsexploot aan beklaagden betekend op 9 juni 2010, bij te brengen. Zij deed dit niet en stelde dit ook niet hoeven te doen, nu de initiƫle dagvaarding, betekend op 18 mei 2010 reeds was overgeschreven. Het openbaar ministerie had, gelet op de inhoud van voormeld tussenvonnis, geen belang bij het instellen van een rechtsmiddel, zodat hieruit niet kan besloten worden dat zij het exploot betekend 9 juni 2010, wel zou hebben dienen te laten over te schrijven, zoals beklaagden voorhouden. Bedoeling van de overschrijving is derden, naar aanleiding van de opstart van een strafrechtelijke procedure, te waarschuwen voor het feit dat het onroerend goed, waarover zij bijvoorbeeld zakelijke rechten wensen te verwerven, mogelijk bezwaard is ingevolge een inbreuk op het Kamerdecreet of de Vlaamse Wooncode. Ingevolge de overschrijving van het initiƫle dagvaardingsexploot betekend aan beklaagden op 18 mei 2010 en mede gelet op het feit dat de inhoud van het tweede dagvaardingsexploot betekend aan beklaagden op 9 juni 2010, identiek is aan dat van het eerste exploot is voldaan aan de openbaarmaking ten behoeve van derden van alle hangende vervolgingen met betrekking tot de in de dagvaarding bepaalde onroerende goederen. Met betrekking tot de tenlastelegging A.1 roepen de beklaagden de rechtvaardigingsgrond van de noodtoestand in, verwijzend naar het feit dat zij de huurders uit menslievendheid het goed hebben laten betrekken en hen nadien niet meer uit de woning kregen. De noodtoestand is geen schulduitsluitende verschoningsgrond, maar een autonome rechtvaardigingsgrond, die wordt omschreven als de beredeneerde keuze tussen het naleven van de wet of het plegen van een misdrijf om een belangrijker schade te vermijden. Beweerde menslievendheid of procedurele huurmoeilijkheden, komen in deze keuze niet in aanmerking als rechtvaardigingsgrond. De beklaagden tonen niet aan en maken zelfs niet aannemelijk, dat zij zich in dergelijke uitzonderlijke situatie bevonden dat de naleving van de strafwet onmogelijk werd en dat er een toestand is ontstaan waarbij de naleving van de norm zou leiden tot gevolgen die de decreetgever niet heeft gewild. Integendeel, beklaagden zijn de op hen rustende verplichtingen niet nagekomen (zie supra). Bovendien kunnen beklaagden niet aannemelijk maken dat het verder verhuren - zijnde het begaan van de inbreuk - de enige weg tot vrijwaring van het rechtsgoed was (subsidiariteitsbeginsel) en kon het beweerde conflict tussen de twee rechtsbelangen ook op een andere manier opgelost worden, door bijvoorbeeld het goed onmiddellijk te herstellen (proportionaliteitsbeginsel).