De beklaagde heeft woongelegenheden verhuurd die niet voldeden aan de elementaire veiligheids-, gezondheids- en woon kwaliteitsvereisten die door de Vlaamse Regering worden bepaald, wat door artikel 5 Vlaamse Wooncode verplicht is gesteld voor elke woning. De gewestelijke woningkwaliteitsnormen zijn van openbare orde. De gewestelijke kwaliteitsnormen zijn de absolute minimumgrens waaronder geen verhuring mogelijk is, zelfs indien de huurder ermee akkoord zou gaan. Als verhuurder diende de beklaagde na te gaan of de woningen wel aan de woningkwaliteitsnormen voldeden en diende hij regelmatig de staat van de verhuurde panden te controleren.
Vermits de Vlaamse Wooncode geen aanduidingen bevat nopens het moreel element, volstaat het bewust en vrijwillig handelen. De beklaagde pleegde de feiten wetens en willens. Dat sprake is van bewust en vrijwillig handelen wordt verondersteld bij het plegen van de materiële handeling, die als de uiting van de vrije en bewuste wil moet worden aanzien, nu de beklaagde het bestaan van een schulduitsluitingsgrond, zoals overmacht of onoverkomelijke dwaling, of van een rechtvaardigingsgrond, zoals noodtoestand, niet enigszins geloofwaardig maakt. De beklaagde wist of behoorde als verhuurder te weten dat de woningen niet voldeden aan de minimale decretale normen van de Vlaamse Wooncode.