Hof van Beroep Gent | 23-12-2016

Referentie:
KO 007.2013
Type rechtbank:
Hof van Beroep
Jurisdictie:
Gent
Trefwoorden per materie:
Geen voorafgaande o/o-verklaring vereist
Opzet
Wonen
Terugvordering herhuisvestingskosten
Opzet
Wonen
Opzet
Verplichtingen van de verhuurder
Wonen
Opzet
Evenredigheidsbeginsel - algemeen
Wonen
Rechtspersoon en organen
Opzet
Wonen
Opzet
Herbestemming / sloop
Wonen
Opzet
Schuldenaar van de herstelverplichting
Wonen
Rechtvaardigingsgronden
Opzet
Wonen
Begrip ter beschikking stellen
Opzet
Wonen
Opzet
Openbare orde
Wonen
Opzet
Wonen
Opzet
Verplichtingen van de verhuurder
Wonen
Algemeen opzet
Bijzonder opzet

- De gewestelijke woningkwaliteitsnormen zijn van openbare orde. Zij zijn de absolute
minimumgrens waaronder geen verhuring mogelijk is, zelfs indien de huurder ermee
akkoord zou gaan. Als verhuurder diende de beklaagde na te gaan of de woningen wel aan
de woningkwaliteitsnormen voldeden en diende hij regelmatig de staat van de verhuurde
panden te controleren. Bovendien waren bepaalde gebreken reeds voor de aanvang van
bepaalde huurovereenkomsten aanwezig. De inbreuken zijn de beklaagde als verhuurder
toerekenbaar. Hij had de beslissingsbevoegdheid en -macht bepaalde gebreken voor
verhuring te verhelpen en aan andere in de loop van het verhuren een einde te stellen, doch liet na dit te doen.
De telastlegging vereist, zoals hogervermeld, als moreel element algemeen opzet, wat
bestaat bij wetens en willens handelen. Dit betekent dat de dader bewust en zonder dwang
handelt. Die bepaling vereist niet dat de dader te kwader trouw of bedrieglijk handelt of met een bepaald, bijzonder opzet. De beklaagde voert het bestaan van een
schulduitsluitingsgrond, zoals overmacht of onoverkomelijke dwaling, of van een
rechtvaardigingsgrond, zoals noodtoestand, niet aan, noch maakt hij dit aannemelijk. De
eventuele goede trouw van de beklaagde is voor het bestaan van het misdrijf zonder belang.
De invulling door de beklaagde van de begrippen bewust en vrijwillig, als zou hij niet vrijwillig de keuze hebben gemaakt om de panden in een ongeschikte staat te blijven verhuren, berust op een verkeerde rechtsopvatting.
De beklaagde wist of behoorde als verhuurder te weten dat de woningen niet voldeden aan
de minimale decretale normen van de Vlaamse Wooncode.
Het bestaan van een conformiteitsattest (voor drie woongelegenheden) brengt, anders dan
de beklaagde aanvoert, niet mee dat de inbreuken niet meer strafbaar zouden zijn. De
beklaagde voert niet aan, en maakt ook niet geloofwaardig, dat de gebreken die sinds do
vroegere vaststellingen van de conformiteit zijn opgetreden, hem niet verwijtbaar zijn als
gevolg van een rechtvaardigings- of verschoningsgrond. De door de wooninspecteur
vastgestelde gebreken tonen aan dat de vroeger vastgestelde conformiteit niet meer actueel
is.
Het bestaan van een conformiteitsattest ontsloeg de beklaagde als een persoon die
woongelegenheden ter beschikking stelde, als verhuurder, niet van het nagaan of de
woonkwaliteitsnormen blijvend werden nageleefd. Alleszins kan hij op grond van de
conformiteitsattesten niet inroepen onwetend te zijn geweest van de gebreken zoals de
wooninspecteur deze vaststelde; zoals al vermeld, waren bepaalde gebreken trouwens reeds voor de aanvang van bepaalde huurovereenkomsten aanwezig.
Noch het herstellen van de door de wooninspecteur vastgestelde gebreken, noch het
volgens de beklaagde nog meer verbeteren van de woongelegenheden, heeft de opheffing
van de strafbaarheid van de beklaagde tot gevolg. De plicht tot herstellen van gebreken in de zin van artikel 5 van de Wooncode is niet afhankelijk van de vaststelling van gebreken door de wooninspecteur en de kennisgeving ervan aan de beklaagde. Bij de vaststelling van gebreken is immers in beginsel een strafbare inbreuk voorhanden.
De overwegingen van de beklaagde in conclusies over de ratio /eg/s van de Vlaamse
Wooncode, dat de interpretatie van de wet niet dermate streng mag zijn als zouden
verhuurders te goeder trouw, die naar hij stelt "o//es doen om correct te handelen en die
hierin ook slagen", niet strafrechtelijk zouden mogen gesanctioneerd worden en dat de wet is "gemaakt om malafide verhuurders te vervolgen", is zonder relevantie voor de
beoordeling van de telastleggingen, evenmin als het feit dat "de voorzitter van het OCMW" niet correctioneel werd vervolgd. Evenmin relevant Is de mate van investeringen die de beklaagde heeft gedaan om de panden te renoveren. Hetzelfde geldt voor de overweging dat met dergelijke vervolging geen potentiƫle verhuurders nog bereid zullen zijn een oud huis met het oog op verhuring te renoveren en dat dit een "totaal verkeerd signaal" zou zijn.
Niets bepaalt dat voor de vervolging van de inbreuken eerst een administratiefrechtelijke
procedure zou moeten worden doorlopen of dat er klachten van huurders zouden moeten
zijn