Hof van Beroep Gent | 17-02-2009

Referentie:
WI
Type rechtbank:
Hof van Beroep
Jurisdictie:
Gent
Trefwoorden per materie:
Wonen

Iedere verhuring van een woning waarvan de bewoning levensgevaarlijk kan zijn, aan personen die ingevolge hun onwettige of precaire administratieve toestand bijzonder kwetsbaar zijn en in wezen geen echte andere en aanvaarde keuze hebben dan zich te laten misbruikt, maakt reeds een misbruik uit. De omstandigheid dat de beklaagde geen rechtstreekse dwang gebruikt en dat het de huurders zijn die met hem contact namen als reactie op het uithangen van het bordje ‘te huur’, doet aan de voormelde vaststelling niet de minste afbreuk. Het hof van beroep maakt een onderscheid: “Gaat het om (ernstige) inbreuken op de comfortvereisten dan zal, ingeval van verhuring van een woning niettegenstaande haar juridische onbewoonbaarheid, toch nog een vergoeding verschuldigd zijn, en is het niet onterecht dat aan de verhuurder een ‘normale’ huurprijs (dit is dan een verlaagde huurprijs) of een bezettingsvergoeding toekomt. Ingeval een woning evenwel ernstig onveilig is (waarbij het Hof opmerkt dat desbetreffende het verschil tussen schijn en realiteit groot kan zijn), dan is een bewoning in overeenstemming met de menselijke waardigheid niet mogelijk, en is iedere pecuniaire huuropbrengst die een verhuurder hiervoor opstrijkt abnormaal en ontoelaatbaar.” De gewoonte in hoofde van de beklaagde wordt niet bewezen. Het Hof stelt immers in verband met de voormelde verzwarende omstandigheid vast dat er in hoofde van de beklaagde voornoemd slechts sprake is van de verhuring van één woning, in een beperkte periode, nl. van 1 mei 2004 tot 29 september 2004, hetgeen geen gewoonte uitmaakt.