Hof van Beroep Gent | 15-12-2015

Referentie:
WI 4085.010
Type rechtbank:
Hof van Beroep
Jurisdictie:
Gent
Trefwoorden per materie:
Wonen
  • Krachtens de specifiek in deze materie geldende wettelijke bepalingen, rust in casu de bewijslast dat de dwangsommen niet zijn verbeurd en dat uitvoering is gegeven aan de opgelegde maatregelen op appellante. In afwijking van het principe dat de schuldeiser het bewijs moet leveren van de niet-nakoming van de hoofdveroordeling.

Zoals blijkt uit de hiervoor aangehaalde wettelijke bepalingen is appellante verplicht zelf aan de wooninspecteur en het college van burgemeester en schepenen te melden dat zij de opgelegde maatregelen vrijwillig heeft uitgevoerd, waarna de wooninspecteur, na controle van deze mededeling, een proces-verbaal van vaststelling zal opmaken en enkel dit proces-verbaal zal - behoudens bewijs van het tegendeel - gelden als bewijs van herstel en van de datum van herstel.

Het is aan appellante om aan te tonen dat zij tijdig, binnen de haar daartoe krachtens het vonnis verleende termijn van 10 maanden vanaf het in kracht van gewijsde treden van het vonnis, de opgelegde herstelmaatregelen integraal heeft uitgevoerd en het pand een nieuwe bestemming heeft gegeven.

Op grond van de vaststelling dat het pand door haar werd verkocht en dat door de nieuwe eigenaar intussen werken zijn uitgevoerd, voert appellante aan dat in feite aan de hoofdveroordeling is voldaan. De nieuwe eigenaar is de woning aan het renoveren met het oog op een latere doorverhuring ervan als eengezinswoning, zijnde de vergunde staat waarvan sprake is in het bodemvonnis. De toestand die in het strafvonnis werd gelaakt en die de herstelvordering beoogde te verhelpen, bestaat niet meer.

Het Hof dient na te gaan of het feit dat het pand - door appellant op 30 september

2013 verkocht - thans volledig wordt gerenoveerd door de nieuwe eigenaar, inhoudt

dat de herstelmaatregel bijgevolg niet langer doeltreffend en uitvoerbaar is lastens

haar.

Het hof kan als executierechter onderzoeken of de hoofdveroordeling is uitgevoerd,

dan wel of een nieuwe, geen overmacht opleverende omstandigheid meebrengt dat

de titel, waarbij de dwangsom is opgelegd, niet meer doeltreffend en uitvoerbaar is

(Cass.5 mei 2011, www.juridat.be). Het Hof kan daarentegen geen uitspraak doen

over de vordering van de veroordeelde tot opheffing van de dwangsom wegens

onmogelijkheid tot nakoming van de veroordeling. Hiertoe is alleen de dwangsomrechter

bevoegd (art.l385quinquies Ger.W.).

Op grond van de toestand, waarin het pand zich ten tijde van de betekening van het

bevel tot betalen bevond, en die wordt bewezen door het proces-verbaal van niet-uitvoering dat vele maanden later in november 2014 werd opgesteld, kan enkel worden vastgesteld dat het pand, dat na de verkoop werd gestript en waarin nog steeds werken worden uitgevoerd, zich bevindt in een niet vergunde toestand.

De Vlaamse Wooncode voorziet in zijn artikel 20bis §6 een uitzondering maakt op de regel dat de schuldeiser van de dwangsom de verbeurte ervan moet bewijzen, omdat deze bepaling de plicht oplegt aan de overtreder, als hij de opgelegde herstelmaatregelen vrijwillig heeft uitgevoerd, de wooninspecteur en het college van Burgemeester en schepenen daarvan onmiddellijk op de hoogte te brengen. Deze kennisgeving wordt aangetekend verstuurd of wordt afgegeven tegen ontvangstbewijs. Het was aan appellante om geïntimeerde en het college van burgemeester en schepenen bij aangetekende brief op de hoogte te brengen van de uitvoering van de herstelmaatregelen. Appellante deed een melding van het herstel op 26 juni 2014, waarna geïntimeerde de huidige eigenaars contacteerde voor een plaatsbezoek, waarop deze op 3 juli 2014 meedeelden dat de woning nog niet in orde is en dat de werken nog enige tijd zouden duren, in november 2014 voerde geïntimeerde een hercontrole uit waarbij werd vastgesteld dat de herstelmaatregel nog steeds niet werd uitgevoerd.

Bijgevolg staat vast dat ten tijde van de invordering van de dwangsom, de hoofdveroordeling nog niet werd uitgevoerd.

Het is duidelijk dat de handelingen die appellante heeft gesteld nadat tegen haar een strafrechtelijke vordering en herstelvordering waren ingesteld, meer bepaald de verkoop van de woning aan een derde, zonder bewezen afspraken met de koper omtrent de door geïntimeerde gevorderde herstelmaatregel, louter en alleen bedoeld waren om te ontkomen aan de veroordeling die haar boven het hoofd hing.

Het feit dat appellante kort voor haar veroordeling besloten heeft om de woning te verkopen, kan niet worden tegengeworpen aan geïntimeerde maar is louter en alleen toe te schrijven aan de vrije keuze van appellante, die zich wou onttrekken aan haar herstelverplichting.

Ook de omstandigheid dat het pand, dat niet voldeed aan de kwaliteitsnormen, na verkoop door de nieuwe eigenaar werd gestript en tot op heden nog niet werd hersteld en zich nog niet in vergunde staat bevindt, doet niets af aan het uitvoerbaar karakter van de veroordeling.