Hof van Beroep Gent | 12-09-2014

Referentie:
WI 4085.010
Type rechtbank:
Hof van Beroep
Jurisdictie:
Gent
Trefwoorden per materie:
Geen voorafgaande o/o-verklaring vereist
Opzet
Wonen
Terugvordering herhuisvestingskosten
Opzet
Wonen
Opzet
Verplichtingen van de verhuurder
Wonen
Opzet
Evenredigheidsbeginsel - algemeen
Wonen
Rechtspersoon en organen
Opzet
Wonen
Opzet
Herbestemming / sloop
Wonen
Opzet
Schuldenaar van de herstelverplichting
Wonen
Rechtvaardigingsgronden
Opzet
Wonen
Begrip ter beschikking stellen
Opzet
Wonen
Algemeen opzet
Bijzonder opzet

De beklaagde betwist wel het moreel bestanddeel van het misdrijf. In de neergelegde conclusie verklaart hij dat hij niet wist dat zijn vader het gebouw ter beschikking had gesteld van derden. Hierdoor zou hij niet de wil gehad hebben om een gedraging te stellen die de wet verbiedt. In zijn verklaring op 15 december 2009 zei de beklaagde echter dat hij van zijn vader vernam dat hij een koppel had voorgesteld om in de woning voorlopig te verblijven, en dat hij daarmee niet akkoord was, maar dat dit toch doorging. Hij wees er toen op dat hij aan zijn vader meermaals vroeg wanneer de bewoners er zouden vertrekken.

De telastlegging vereist geen bijzonder opzet. Algemeen opzet vereist dat de beklaagde bewust en vrijwillig handelde, dit is met kennis van zaken en zonder dwang. Dat sprake is van bewust en vrijwillig handelen wordt verondersteld bij het plegen van de materiële handeling, die als de uiting van de vrije en bewuste wil moet worden aangezien, wanneer het bestaan van een schulduitsluitingsgrond, zoals overmacht of onoverkomelijke dwaling, of van een rechtvaardigingsgrond, zoals noodtoestand, niet enigszins geloofwaardig wordt gemaakt.

Uit de verklaring van de beklaagde bij de lokale politie staat voor het hof vast dat de beklaagde wel wist dat het pand opnieuw werd bewoond, niettegenstaande dat ongeschikt en onbewoonbaar was verklaard. De beklaagde was van die toestand op de hoogte. Als eigenaar had hij beslissingsmacht en een positieve plicht tot handelen.

De beklaagde maakt niet enigszins aannemelijk dat hij zelf niet het nodige kon doen om de ter beschikking stelling, zelfs als die, wat het hof aanneemt, door zijn vader gebeurde, onmiddellijk stop te zetten zodra hij dit wist. Hij stelt dat hij enkel aan zijn vader herhaaldelijk vroeg wanneer de bewoners zouden vertrekken. Dit was manifest onvoldoende. De beklaagde gaf aldus zodanige hulp dat het wanbedrijf zonder zijn bijstand niet had kunnen worden gepleegd, minstens maakte het nalaten van de beklaagde om op een efficiënte wijze de bewoning onmiddellijk stop te zetten wanneer hij ervan wist een positieve aanmoediging uit tot het plegen van het misdrijf.

 

De beweringen dat geen huurgelden werden ontvangen zijn irrelevant, nu ook het louter ter beschikking stellen strafbaar is gesteld. Dit laatste was in casu onbetwistbaar het geval.