Hof van Beroep Gent | 10-03-2015

Referentie:
WI 4071.050
Type rechtbank:
Hof van Beroep
Jurisdictie:
Gent
Trefwoorden per materie:
Herstel van alle gebreken
Invordering
Wonen

Het behoort tot de bevoegdheid van de beslagrecht om te toetsen of de titel waarbij de dwangsom is opgelegd, nog doeltreffend en uitvoerbaar is, gelet op het feit dat zich een nieuwe, geen overmacht opleverende omstandigheid heeft voorgedaan.

De beslagrechter kan dus uitspraak doen over het executiegeschil dat rijst wanneer de schuldenaar zich verzet tegen de tenuitvoerlegging van de dwangsombeslissing op grond van de bewering dat hij deze hoofdveroordeling heeft uitgevoerd.

 

Met de eerste rechter dient echter gesteld te worden dat het bevolen herstel niet was uitgevoerd door het "strippen" van het gebouw en dat daarenboven zelfs dit "strippen" niet was gedaan. … Volkomen terecht werd door de eerste rechter desbetreffend gesteld dat de herstelmaatregel overeenkomstig de Vlaamse Wooncode er immers niet louter toe strekt de wederrechtelijke verhuring van niet-conforme panden te beëindigen, te voorkomen of verder onmogelijk te maken, doch deze herstelmaatregel tot doel heeft het herstel van het pand te realiseren zodat het op een rechtmatige wijze opnieuw op de woningmarkt ter beschikking wordt gesteld. … Tevens dient te worden gesteld dat de herstelmaatregel weliswaar aan de eigenaar niet zijn beschikkingsrecht over het onroerend goed ontneemt en kan  - zoals door de eerste rechter aangenomen - het geven van een andere rechtmatige bestemming aan het onroerend goed (m,i.v. een vergunde sloop ervan) een rechtmatige handelwijze uitmaken waardoor eveneens een einde wordt gemaakt aan de vastgestelde wederrechtelijke toestand van de overtreding van de Vlaamse Wooncode. In die zin kan een uitvoerbare titel toch zijn actualiteit verliezen indien een andere rechtmatige bestemming aan het goed werd gegeven. Door het "strippen" van onroerende goederen, waardoor deze worden herleid tot een ruwbouwstaat, wordt echter geen andere rechtmatige bestemming aan deze goederen gegeven en kan dus op generlei wijze als een rechtmatig alternatief gelden voor de uitvoering van de herstelmaatregel die krachtens de Vlaamse Wooncode werd opgelegd. Immers blijft het onroerend goed daardoor onbeschikbaar op de woningmarkt terwijl het evenmin een andere rechtmatige bestemming heeft gekregen.

 

Het oplopen van de dwangsommen en de kosten is uitsluitend te wijten aan de appellant zelf die heeft nagelaten om vrijwillig uitvoering te geven aan het veroordelend vonnis. Tevens kan er aan de geïntimeerde niet worden verweten dat hij zelf niet tot het herstel (waardoor hij krachtens het veroordelend vonnis was gemachtigd) is overgegaan. Het is in eerste instantie de appellant zelf die de herstelplicht diende na te komen en de mogelijkheid voor de geïntimeerde om zelf tot herstel over te gaan is geen verplichting in zijnen hoofde. Hij kan de uitvoering benaarstigen lastens de appellante middels de aan de veroordeling gekoppelde dwangsommen. Het uitvoeren of laten uitvoeren, minstens nastreven van een rechterlijk bevel kan in deze niet als een vorm van rechtsmisbruik worden aanzien. De geïntimeerde heeft niet de verplichting om de middelen van de overheid aan te spreken om in het herstel te voorzien en zulks niet doen doch de gedwongen uitvoering lastens de appellant benaarstigen is geen rechtsmisbruik.

 

Ook in deze treedt de geïntimeerde onder toepassing van zijn bevoegdheid inzake de handhavingsmaatregelen voorzien in de Wooncode op in het algemeen belang en ter vrijwaring van de veiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteitsnormen. Deze bevoegdheid is vergelijkbaar met de bevoegdheid van de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur inzake herstelvorderingen zoals voorzien in de VCRO waar bij deze alsdan ook optreedt In het algemeen belang en ter vrijwaring van de goede ruimtelijke ordening. Gelet op hetgeen voorafgaat kon de appellant derhalve niet worden verwezen in rechtsplegingsvergoedingen ten voordele van de geïntimeerde.