Hof van Beroep Antwerpen | 23-11-2011

Referentie:
WI
Type rechtbank:
Hof van Beroep
Jurisdictie:
Antwerpen
Trefwoorden per materie:
Begrip verhuren
Rechtspersoon en organen
Geen echte en aanvaardbare keuze
Wonen

Na nieuw onderzoek ter terechtzitting door het Hof, en door de stukken van het dossier, is de schuld van de eerste beklaagde bvba … aan de haar ten laste gelegde feiten zoals hiervoor omschreven en aangevuld, niet bewezen. Uit de statuten van de bvba blijkt dat deze vennootschap als doel heeft, de uitbating van een kapsalon, schoonheidssalon en sauna en de verhandeling van producten en toestellen die daarmee verband houden. De verhuring van onroerende goederen behoort niet tot het maatschappelijk doel van de vennootschap. De misdrijven waarvoor de bvba thans vervolgd wordt, hebben géén intrinsiek verband met de verwezenlijking van haar doel of de waarneming van haar belangen, en werden evenmin voor haar rekening gepleegd. Bijgevolg is niet voldaan aan de voorwaarden bepaald door art. 5 Sw. om de bvba strafrechtelijk verantwoordelijk te verklaren voor de haar ten laste gelegde misdrijven, en wordt zij ervan vrijgesproken. De bewering dat de burgerlijke partij zelf heeft aangedrongen om de bewuste ruimte te mogen huren, is vooreerst niet bewezen, en bovendien irrelevant. Het feit dat de burgerlijke partij het misbruik aanvaardt, ontneemt aan de aangeklaagde handeling niet haar onrechtmatig karakter. In de handelshuurovereenkomst d.d. 25.02.2003 werd in art. 15 een principieel verbod van onderverhuring opgenomen, zodat derde beklaagde als eigenares van het onroerend goed niet geacht wordt te weten dat de ruimte achter het kapsalon - die niet geschikt noch bestemd was - voor bewoning - toch verhuurd werd als woning. Het besluit tot ongeschikt- en onbewoonbaarverklaring van de Stad d.d. 08.01.2007 bevestigt dat de bewuste ruimte absoluut niet geschikt was voor bewoning. Het feit dat derde beklaagde in hetzelfde gebouw een appartement bewoont, betekent niet dat zij op de hoogte was van deze illegale bewoning middels onderverhuring van de ruimte achter de kapperszaak. De toegang tot de woning van derde beklaagde verloopt immers via een afzonderlijke deur aan de rechterkant van het pand, en er zijn geen verbindingen tussen het gelijkvloers en de hogere verdiepingen.