Hof van Beroep Antwerpen | 20-01-2016

Referentie:
AN 053.2010
Type rechtbank:
Hof van Beroep
Jurisdictie:
Antwerpen
Trefwoorden per materie:
Situaties van (on)mogelijkheid
Wonen
  • Het hof stelt vast dat de rechtstreeks dagende partij geenszins aantoont dat hij redelijkerwijze niet in de mogelijkheid was om de herstelvorderingen uit te voeren.

Vooreerst dient vastgesteld dat door de woning na uitspraak van het arrest van 11.12.2013 te verkopen, vooraleer het bevolen herstel werd uitgevoerd, de rechtstreeks dagende partij welbewust zelf de naleving ervan heeft bemoeilijkt.

Deze verkoop impliceert ook geen onmogelijkheid om zijn verplichtingen na te komen, nu de huidige eigenaar(s) zich niet kunnen verzetten tegen een regelmatige uitvoering van het bevolen herstel.

De rechtstreeks dagende partij kan zich evenmin beroepen op het feit dat de kopers van de woning de nodige werken nog niet hebben uitgevoerd. Het hof wijst in dat verband op de "akte herstelmaatregel" die notarieel werd geakteerd op 29.04.2014 en waarin duidelijk wordt gestipuleerd dat de kopers zich ertoe hebben verbonden de opgelegde herstelmaatregelen uit te voeren "onverminderd de verplichtingen van vorige eigenaars, dewelke ongewijzigd blijven ten aanzien van door hen gepleegde overtredingen". In dat verband moet ook worden gewezen op artikel 20quater Vlaamse Wooncode dat verplicht om dergelijke akte op te stellen waarin wordt vermeld dat de nieuwe houder van het zakelijk recht de verbintenis aangaat om "met behoud van de toepassing van de verplichting voor de overtreder" de opgelegde herstelmaatregelen uit te voeren en de eventuele uitvoeringskosten te vergoeden overeenkomstig artikel 20bis, § 7, tweede lid. De rechtstreeks dagende partij toont op geen enkele manier aan welke redelijke inspanningen hij zou hebben ondernomen om zelf aan zijn verplichtingen te voldoen, noch dat de kopers zich hiertegen op enigerlei wijze zouden hebben verzet.

De rechtstreeks dagende partij kan zich evenmin beroepen op het feit dat de eisers tot herstel (nog) niet zelf zijn overgegaan tot herstel. De wet voorziet immers een mogelijkheid tot ambtshalve uitvoering voor de wooninspecteur of het college van burgemeester en schepenen (artikel 20bis, §7 Vlaamse Wooncode) voor het geval dat de herstelmaatregelen door de overtreder niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn worden uitgevoerd. Dit is slechts een mogelijkheid en de verplichting tot uitvoeren van de herstelmaatregelen ligt steeds in de eerste plaats bij de overtreder.

Zijn ingeroepen financiële toestand maakt tenslotte ook geen onmogelijkheid uit voor de rechtstreeks dagende partij om de hem opgelegde herstelmaatregelen uit te voeren. Zoals gezegd toont de rechtstreeks dagende partij immers op geen enkele manier aan welke redelijke inspanningen hij heeft ondernomen om aan deze verplichtingen te voldoen. Bovendien werpen de Vlaamse wooninspecteur en het college van burgemeester en schepenen in conclusie terecht op dat de door hem ingeroepen precaire financiële toestand ook niet aangetoond wordt en ernstig kan worden betwijfeld nu uit de neergelegde stukken blijkt dat een aanzienlijk bedrag werd betaald voor de woning en de rechtstreeks dagende partij ook nog eigenaar is van ander onroerend goed, hetgeen door hem ter terechtzitting ook niet werd betwist.