Hof van Beroep Antwerpen | 11-02-2015

Referentie:
WI
Type rechtbank:
Hof van Beroep
Jurisdictie:
Antwerpen
Trefwoorden per materie:
Wonen
  • Hoewel uit de stukken kan afgeleid worden dat het onroerend goed verhuurd werd met tussenkomst van een immobiliënkantoor (deze was ontwerpster van de huurovereenkomst, ontving de huurgelden, deed het beheer, onderhield de contacten met de huurders, stelde een plaatsbeschrijving op, kwam tussen bij de huurbeëindiging) staat die vaststelling er niet aan in de weg dat de beide beklaagden strafrechtelijk schuld aan de vastgestelde misdrijven hebben; een strafrechtelijke schuld kan niet contractueel doorgeschoven worden noch kan daarvoor een exoneratie aangegaan worden.

Daarenboven zijn beklaagden duidelijk zelf persoonlijk minstens onachtzaam geweest van aard dat hierin hun eigen strafrechtelijke aansprakelijkheid ligt; zijzelf zijn in eigen persoon de eigenaars/verhuurders/ter beschikking stellers van het pand en hebben dan ook duidelijk eigen verplichtingen van nazicht en controle; in zoverre de beweerde rentmeester daaraan contractueel zou zijn tekortgekomen, dienden zij zelf op hun beurt daarop toezicht te houden; het spreekt boekdelen dat zij verklaren zelf nooit in de woning te zijn geweest; eenmaal de keuze gemaakt om het pand ter bewoning door derden ter beschikking te stellen, dienden zij de consequenties daarvan te dragen en dit ongeacht de omvang van de huurprijs en de wijze waarop zij zich daartoe lieten bijstaan en/of begeleiden.

 

Ten onrechte doet tweede beklaagde gelden dat, nu alleen haar echtgenoot het huurcontract heeft ondertekend en zij daarbij geen partij was en zelf geen enkele daad heeft gesteld met betrekking tot de verhuring, zij hoe dan ook dient vrijgesproken te worden; de regelgeving viseert immers niet enkel de verhuurder doch ook diegene die de woning ter beschikking stelt; tweede beklaagde kan niet weerleggen dat zij, als mede-eigenaar van dat onroerend goed (attest kantoor registratie, stuk 92), minstens dient aangezien als een persoon die dat onroerend goed (mee) ter beschikking heeft gesteld; zij wist trouwens van de verhuring nu immers de huurgelden door het immobliënkantoor geïnd werden en vervolgens doorgestort op een bankrekening die op naam stond van beide echtgenoten samen.

 

Het hof ziet geen enkele reden om de dwangsom vooralsnog in de tijd te beperken; het staat aan de beklaagden om vrijwillig uitvoering te geven en de opgelegde dwangsom dient hen daartoe te stimuleren temeer nu blijkbaar tot op heden nog geen herbestemming/sloop gerealiseerd werd.